Een moeder vergist zich niet

Ze stak gehaast de straat over. Het kan niet, dacht ze, het kán gewoon niet. Een pakkenman met flapperende stropdas wierp haar vanaf een voorbijscherende scooter een verwensing toe, maar ze merkte het niet op. Eenmaal aan de overzijde drukte ze haar voorhoofd tegen het zijraam van de SUV. Het kon niet en tóch was het zo: in het kinderzitje op de achterbank zat haar zoon Benjamin. Zijn grijsblauwe ogen stonden ernstig. Geruststellend glimlachte ze naar hem. ‘Lieve Benji, wat doe jij hier?’

Die ochtend had ze hem van haar tweekamerflat in de voorstad naar de crèche gebracht en na een korte knuffel resoluut in de box gezet. Afscheid nemen was pijnlijk en kon het beste snel gebeuren. Binnen een half uur had de overvolle tram haar naar kantoor gebracht. En nu in de lunchpauze …

Op Benjamins voorhoofd glinsterden zweetdruppeltjes. Onder de ruitenwisser stak een parkeerbon. Hoe lang zat haar kind al in die auto in de zon? Ze probeerde de deur te openen. Op slot. Alle vier de deuren. Als het moest sloeg ze een autoruit kapot. Het zwartglanzende autodak brandde onder haar vingers als een kokendhete bakplaat. Het moest. Alleen hoe? Haal maar eens een tegel uit de stoep. Niet te doen. Het zojuist met korting gekochte strijkijzer was een logisch alternatief en lag lekker in de hand, maar wist bij de eerste klap nog geen krasje op het glas te maken.

‘Waar bent u mee bezig?’ Een beheerste vrouwenstem met een zweem van kak. De eigenaresse van de stem, een vrouw van begin dertig, net als zijzelf, droeg een jaloersmakend mooi jurkje, waaronder slanke gebruinde benen staken. Haar keurig gemodelleerde wenkbrauwen stonden in vraagstand. ‘Mijn zoon van de uitdrogingsdood redden.’ Ze hief het strijkijzer voor een tweede poging.
‘Uw zoon? Mijn zoon!’ De vrouw toonde een joekel van een autosleutel met het embleem van de SUV. ‘Misschien hebt u last van de hitte?’ Haar te vaak gewassen bloesje plakte opeens ongemakkelijk aan haar rug.
‘Laat mijn kind eruit.’
‘Het is uw kind niet. Als u niet weggaat, bel ik de politie.’ Niet dat de vrouw daartoe aanstalten maakte.

In haar pasjeshouder zat gelukkig een foto. ‘Hier. Kijk dan: Benjamin.’ De vrouw boog zich over de foto. Ze rook lekker, naar die te dure parfum van de testflacon. ‘Een jongetje van anderhalf met blond haar en blauwe ogen,’ zei de vrouw. ‘Inderdaad, er is enige gelijkenis. Op die leeftijd lijken ze allemaal op elkaar, vindt u niet?‘
‘Nee, helemaal niet. Kijk nou toch eens goed!’

De vrouw stak een sigaret tussen haar lippen en tuurde peinzend in de verte. Om grip op de situatie te krijgen prentte ze zich het autokenteken in – haar mobiel lag vergeten op haar bureau. Op kantoor maakte ze aan de lopende band aantekeningen. Klantgegevens, actielijsten, wachtwoorden: ze voorkwamen vergissingen, leidden haar door de dag, gaven houvast.
In een wolk van diesel dampte een vrachtwagen voorbij.

‘Straks stikt hij van de hitte,’ zei ze. ’Doe dan in ieder geval de ramen open.’
‘Als u belooft van hem af te blijven.’‘Dat beloof ik.’

De vrouw hield demonstratief de autosleutel omhoog. Haar wijsvinger op het knopje deed de richtingaanwijzers in de zijspiegels claxonnerend knipperen en de portieren synchroon van slot springen. Meteen rende ze naar Benjamin toe om hem uit het kinderzitje te grissen. Te laat. Daar klikten de portieren alweer op slot. De vrouw schudde met het hoofd en klakte met haar tong.

Weer drukte ze haar gezicht tegen de zijruit. ‘Benji, Benji, hou vol, lieverd.’ Benjamin reageerde niet. Onafgebroken staarde hij naar de sigaret van de vrouw, zelfs toen ze hard met haar knokkels op de autoruit roffelde.

De zon brandde. Elke minuut werd het heter in de auto. Waarom negeerde Benjamin haar? Huilen deed hij ook niet. Was hij soms al uitgedroogd? Vannacht had hij urenlang gehuild. Pas bij haar in bed was de slaap gekomen. Tot aan de wekker had ze naar zijn ademhaling geluisterd en door zijn blonde haartjes gestreken.

Wacht! ‘Benji heeft op zijn achterhoofd een extra kruintje. Linksonder. Het is net een draaikolkje.’
De vrouw glimlachte. ‘Mijn zoon ook. U hebt het vast zojuist gezien. Het zit overigens rechts.’

Ze beet haar onderlip stuk. Met gesloten ogen haalde ze zich Benjamins achterhoofdje voor de geest. Een kruin. Een draaikolk. Een cycloon. Een sterrennevel. Een zwart gat. Linksonder.
‘Zullen we dan kijken waar het zit?’ opperde ze.
‘Wat zit?’
‘Het kruintje.’
‘Dan probeert u hem weer te stelen.’
‘Nee, echt niet.’
‘Dat zei u zo-even ook.’
‘Nu meen ik het. Ik zweer het. Op het leven van mijn zoon.’ Ze schrok van haar woorden. ‘Je zult zien dat het kruintje links zit. En dan neem ik hem mee.’
De vrouw gooide de nooit aangestoken sigaret in de goot. ‘Het zit rechts.’

Weer ging de SUV met veel misbaar van slot. De vrouw maakte de veiligheidsriem los en tilde Benjamin op. Lodderig liet hij haar begaan. Zijn blote beentjes bungelden in de lucht. De teennageltjes waren kleine edelstenen, maar niet meer zo ongelooflijk piepklein als direct na de geboorte. Ternauwernood onderdrukte ze de neiging om Benjamin uit de handen van de vrouw te trekken. Ze had het gezworen.

Weinig zachtzinnig duwde de vrouw Benjamins hoofdje voorover. Samen bogen ze zich over hem heen en staarden naar de draaikolk van plakkerige haartjes. Het kon niet en tóch was het zo: het kruintje zat precies in het midden.

Het verkeerslawaai zwol aan en luwde, zoals een golf stukslaat op een schelpenbank en zich weer ritselend terugtrekt.
‘Schat, sorry dat ik je heb laten wachten.’ De man zag eruit als een populaire televisiepresentator, maar dan jonger en knapper.
‘Geeft niets. Gaan we?’ De vrouw zette het kind terug in het kinderzitje en duwde het portier dicht. Bij het wegwandelen sloeg de man een arm om haar heen. In respons drukte zij zich tegen hem aan.

Daar stond de auto: ontgrendeld, zwartblakerend, met een kind erin. Ze pakte het strijkijzer van de stoep en stak haastig de straat over.

Dit verhaal stond op de longlist van een schrijfwedstrijd van de Schrijversacademie in 2019

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑